Terug naar overzicht
09 oktober 2023

Zzp’er wordt eerder werknemer

Er is weer een nieuw hoofdstuk geschreven in het handboek ‘hoe om te gaan met zzp-problematiek’. Het Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid heeft een wetsvoorstel geschreven die duidelijkheid moet geven of een zzp’er die werkzaam is bij een werkgever wellicht een werknemer is. Hoewel de wetswijziging slechts twee artikeltjes bevat, is er een Memorie van toelichting van bijna 100 pagina’s nodig om het wetsvoorstel uit te leggen.

Inschrijven voor onze gratis Digi-kwest nieuwsbrief.

Het wetsvoorstel dat nu voorligt ter internetconsultatie, moet bijdragen aan het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Dat doet het door drie hoofdelementen toe te voegen aan de omschrijving van een arbeidsovereenkomst. Meer specifiek gaan de elementen in op wat het inhoudt om ‘in dienst van een werkgever’ arbeid te verrichten. Zo werkt een werknemer in dienst van een werkgever als de  werkgevende bevoegd is om aanwijzingen en instructies te geven over de wijze waarop de werkende de werkzaamheden moet uitvoeren en de werkende moet deze ook opvolgen. In dienst van geldt ook als de werkgevende de mogelijkheid heeft om de werkzaamheden van de werkende te controleren en bevoegd is om op basis daarvan in te grijpen. De overheid wil daarnaast nadrukkelijker stellen dat ‘werken in dienst van’ ook aan de orde is bij werk dat ‘organisatorisch is ingebed’ in de onderneming van de werkgever. Ook moet het werken ‘voor eigen rekening en risico’ een belangrijkere rol gaan spelen bij de beoordeling of er sprake is van ‘werken in dienst van’.

We krijgen verder te maken met een tariefgrens waaraan een rechtsvermoeden van werknemerschap wordt gekoppeld. Een werkende die onder het tarief van € 32,24 per uur wordt betaald, en meent te werken op basis van een arbeidsovereenkomst, kan zich eerst bij de werkgevende beroepen op het rechtsvermoeden. Als de werkgevende hier niet aan tegemoet wil komen kan de werkende naar de rechter stappen. Circa 13% van de zzp’ers geeft aan onder dit tarief te werken. Van deze groep geeft 2% aan liever als werknemer te werken. Dat zou voor de gehele groep zzp’ers impliceren dat ca. 25 duizend personen de mogelijkheid hebben om het rechtsvermoeden in te roepen en hier ook behoefte aan kunnen hebben. Te verwachten valt dat het inroepen van dit rechtsvermoeden vooral zal gebeuren om bij (naderend) einde van een opdrachtrelatie via de rechter een vergoeding mee te kunnen nemen.

Het wetsvoorstel moet bijdragen aan het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Dit blijkt echter een lastig te kwantificeren probleem. Op basis van de beschikbare informatie wordt een ruwe schatting gemaakt van een aantal schijnzelfstandigen van rond de 200 duizend. Het kabinet geeft zelf al aan dat dit getal omgeven is met de nodige onzekerheid en met de nodige voorzichtigheid moet worden gehanteerd en geïnterpreteerd. Opmerkelijk is dat het kabinet vervolgens wel stelt dat het getal duidelijk maakt dat de omvang van schijnzelfstandigheid geen marginaal probleem is.

Zzp’ers zijn het, getuige de reacties op de internetconsultatie, massaal niet eens met de voorstellen. Dat is logisch; anders waren ze immers wel werknemer geworden en/of gebleven. Het kabinet geeft aan dat voor het voorstel de adviezen van de SER in het MLT zijn gebruikt en dat daarmee sprake is van een in nauw overleg met vakbonden en werkgeversorganisaties tot stand gekomen wetsvoorstel. In het middellange termijn advies van de SER wordt echter alleen ingegaan op het minimumtarief. Over disputen over de aard van de arbeidsrelatie stelt de SER dat er niets hoeft te veranderen; het is aan de rechter. Dat is ook iets wat het wetsvoorstel niet wijzigt. Uiteindelijk is en blijft het aan de rechter en die heeft er straks wat regeltjes bij. U kunt op deze plaats de voorstellen doornemen en desgewenst uw commentaar erop leveren.