Terug naar overzicht
01 februari 2016

SZ&W weet het niet helemaal

Afgelopen najaar zijn de resultaten van het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar zelfstandigen zonder personeel gepubliceerd.  Naar aanleiding van de kabinetsreactie op het rapport heeft de Tweede Kamer enkele vagen gesteld aan minister Asscher. Een aantal vragen ging daarbij over de vrijwillige voortzetting van de werknemersverzekeringen.

Inschrijven voor onze gratis Digi-kwest nieuwsbrief.

Afgelopen najaar zijn de resultaten van het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar zelfstandigen zonder personeel gepubliceerd.  Naar aanleiding van de kabinetsreactie op het rapport heeft de Tweede Kamer enkele vagen gesteld aan minister Asscher. Een aantal vragen ging daarbij over de vrijwillige voortzetting van de werknemersverzekeringen.

Opvallend is dat de Tweede Kamer en SZ&W de voorwaarden van de vrijwillige verzekering niet helemaal lijken te kennen. De Tweede Kamer geeft dat ruiterlijk toe door minister Asscher te vragen welke verschillen er zijn tussen de verplichte- en vrijwillige WIA-verzekering. Het antwoord luidt dat de polisvoorwaarden voor de vrijwillige verzekering – met betrekking tot recht, hoogte en duur van de uitkering – dezelfde zijn als die gelden voor de verplichte verzekering. De uitkering voor de vrijwillige WIA-verzekering wordt echter op geheel andere wijze vastgesteld dan de ‘reguliere’ WIA-uitkering. We kennen in de WIA twee soorten uitkering; de IVA uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en de WGA voor de gedeeltelijk arbeidsgeschikten en de volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikten. De IVA uitkering wordt in de verplichte en vrijwillige verzekering op dezelfde wijze vastgesteld en berekend. Anders zit het met de vrijwillige WGA verzekering.

De WGA uitkering is normaal gesproken afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en de mate van benutting van de resterende verdiencapaciteit.  Hoe meer een deels arbeidsgeschikte zijn mogelijkheden in arbeid verzilverd hoe beter zijn financiële situatie. Dit is de alom geroemde prikkelende werking van wet WIA. Voor de vrijwillig verzekerde is echter anders bepaald. Allereerst is er bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid geen recht op de WGA loongerelateerde uitkering. De reden hiervan is dat de zelfstandige niet aan een referte-eis kan voldoen die voor deze uitkering van toepassing is. De referte-eis houdt in dat er in de 36 weken voorafgaand aan de WIA, 26 weken als werknemer arbeid moet zijn verricht. Dat kan normaal gesproken niet, dus geen loongerelateerde uitkering.

Na de loongerelateerde uitkering is normaal gesproken een WGA loonaanvulling aan de orde voor de uitkeringsgerechtigde die voldoende gebruik maakt van zijn resterende capaciteit. Doet hij of zij dat niet dan volgt de veel lagere WGA vervolguitkering. Ook die systematiek is voor de voortgezette WIA losgelaten. De uitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten is volledig gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt het uitkeringspercentage vermenigvuldigd met het dagloon.