Terug naar overzicht
06 februari 2023

Hoe hoog is de arbeidsongeschiktheid van een oproepkracht?

Na 104 weken van arbeidsongeschiktheid kan een werknemer aanspraak maken op een WIA-uitkering. Voor de bepaling van arbeidsongeschiktheid en de vaststelling van de uitkering, is het loon dat de werknemer voor arbeidsongeschiktheid verdiende van belang. Het gaat om het loon in het jaar voor arbeidsongeschiktheid. Dat klinkt eenvoudig en zo ziet uitvoerder UWV het ook graag. Soms is ingewikkelder echter beter voor een werknemer.

Inschrijven voor onze gratis Digi-kwest nieuwsbrief.

Voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid gebruikt het UWV het zogeheten Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten. Om te beoordelen of iemand arbeidsongeschikt is, moet worden vastgesteld of hij door beperkingen minder kan verdienen dan voorheen. Voorheen is normaal gesproken het jaar voordat de arbeidsongeschiktheid intrad, ofwel een jaar voor de eerste ziektedag. Het loon wat in alle maanden (soms vierwekenperiodes) in dat refertejaar is betaald, is voor UWV het uitgangspunt voor vaststelling van het maatmaninkomen. Kan de werknemer door zijn beperkingen minder inkomen verdienen dan zijn maatmaninkomen dan is er sprake van arbeidsongeschiktheid. Het UWV kan het maatmaninkomen eenvoudig uit de polisadministratie halen. In die polisadministratie staan namelijk alle loongegevens zoals de werkgever deze heeft opgegeven aan de Belastingdienst. Zo ging het ook bij een claimbeoordeling waartegen een werknemer in bezwaar ging.

In deze zaak was een werknemer vanuit een dienstverband als oproepkracht werkloos geraakt en vervolgens tijdens het ontvangen van een WW-uitkering ziek geworden. Uiteindelijk leidde dit tot een WIA-aanvraag met de ‘nogal zure’ uitslag: 33,94% arbeidsongeschiktheid. De werknemer ging op meerdere punten in bezwaar; onder andere omdat volgens hem zijn maatmaninkomen onjuist was vastgesteld. Het eerder aangehaalde Schattingsbesluit dat het bij het vaststellen van maatmaninkomen moet gaan om loon wat met maatgevende arbeid is verdiend. Daarnaast is bepaald dat maanden buiten beschouwing worden gelaten waarin sprake is van arbeid in een urenomvang die niet maatgevend is. Volgens de werknemer was er in de eerste twee maanden van het jaar voor de eerste ziektedag sprake van een afwijkend arbeidspatroon. In die  maanden had hij aanzienlijk minder gewerkt en was er geen sprake van een maatgevende urenomvang. Het UWV vond echter dat dit het gevolg was van het feit dat de werknemer een oproepkracht was; die hebben doorgaans een wisselend arbeidspatroon.

Uiteindelijk komt de zaak voor bij de Centrale Raad van Beroep. Deze geeft de werknemer gelijk. De werknemer heeft in het jaar voor arbeidsongeschiktheid ruim 9 maanden fulltime gewerkt. Dit was duidelijk een ander arbeidspatroon dan dat je bij ‘normale’ oproepkrachten kan verwachten. De  maanden ervoor was er veel minder gewerkt en waren daarom niet representatief. Het gevolg is dat het maatmaninkomen aanzienlijk hoger zal worden vastgesteld. Daarmee is de kans dat de werknemer meer dan 35% arbeidsongeschikt zal worden verklaard en in aanmerking komt voor een WIA uitkering ook behoorlijk toegenomen. De volledige uitspraak kunt u hier doornemen.

Weten hoe u succesvol bezwaar kan maken tegen een UWV beslissing? Meer informatie