Terug naar overzicht
23 maart 2020

WIA-beoordeling is eerlijk vindt de rechter

Een werknemer vroeg begin dit jaar een WIA-uitkering aan, maar kreeg deze niet. De reden hiervoor was dat UWV een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35 procent vaststelde. De werknemer ging hier niet mee akkoord omdat hij zich gediscrimineerd voelde. Uiteindelijk mocht de rechter beoordelen of er werkelijk sprake was van discriminatie.

Inschrijven voor onze gratis Digi-kwest nieuwsbrief.

De werknemer stelde dat bepaalde groepen mensen die laag opgeleid zijn en een laag inkomen hebben, door de WIA-claimbeoordeling anders behandeld worden dan mensen met hoge inkomens, die beter opgeleid zijn. In artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten staat duidelijk dat iedereen zonder discriminatie aanspraak heeft op gelijke bescherming door de wet. Volgens de werknemer is de WIA daarom niet in overeenstemming met een belangrijk verdrag waar ook Nederland zijn handtekening onder gezet heeft.

De rechter vindt niet dat die redenatie klopt. De claimbeoordeling is voor iedereen gelijk; op basis van medische beperkingen worden er nog mogelijke functies geselecteerd en het theoretische inkomensverlies vastgesteld. De rechter stelt daarnaast dat niet gebleken is dat door deze methode bepaalde groepen WIA-verzekerden in het bijzonder worden getroffen.

Over die laatste opmerking zou je kunnen twisten. Door de vaststelling van arbeidsongeschiktheid op basis van inkomensverlies, zijn werknemers met een lager inkomen doorgaans minder arbeidsongeschikt dan werknemers met een hoger inkomen, uitgaande van dezelfde medische beperkingen. Deze werknemers worden daardoor eerder geconfronteerd met de ondergrens van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die voor de WIA met 35 procent aanmerkelijk hoger ligt dan in het WAO-tijdperk (15 procent). Annette Dümig, voormalig lid van de raad van bestuur van het UWV zei over het oprekken van de ondergrens: ‘Je kunt zeggen dat het uit menselijk oogpunt een maatregel met vérstrekkende gevolgen is om mensen met een lager arbeidsongeschiktheidspercentage dan 35 buiten de WGA en IVA te houden. Want mensen die net iets minder dan 35% van hun verdiencapaciteit verliezen zijn geen mensen met een kleine beperking. Dat zijn mensen met een klein salaris.’ Een werknemer met een lager inkomen die wel in de WIA belandt zal door re-integratie ook eerder 35-minner worden en zijn uitkering verliezen.

In 2011 liet het Comité van Deskundigen van de International Labour Organisation weten dat de ondergrens van 35 procent in de Wet WIA in strijd is met ILO-verdrag 121. In dat verdrag wordt bepaald dat werknemers die in bepaalde mate arbeidsongeschikt zijn als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte een uitkering moeten krijgen. De reactie van de regering was dat de nationale wetgever mocht beoordelen wat die bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid moest inhouden en daarnaast is er voor de 35-minner altijd nog de WW of bijstand.

In 2017 werden er door de PvdA-fractie nog vragen gesteld aan de minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid over het anders behandelen van werknemers met lagere inkomens:

  • Is het waar dat twee personen met identieke klachten en dezelfde arbeidsmogelijkheden toch een andere arbeidsongeschiktheidsklasse kunnen krijgen doordat er een verschil van inkomen is?
  • Deelt u de mening dat het onrechtvaardig zou zijn als binnen het WIA-stelsel in vergelijkbare gevallen hoge inkomens mogelijk bevoordeeld worden ten opzichte van lage inkomens als het gaat om de mate van arbeidsongeschiktheid en daarmee de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering?

Toenmalig minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid Lodewijk Asscher legde zijn partijgenoten uit dat in het WIA-stelsel er voor gekozen is om de mate van inkomensverlies als uitgangspunt te nemen bij de bepaling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Dit is in overeenstemming met het loondervingskarakter van deze verzekering: hoe groter het inkomensverlies, hoe hoger het arbeidsongeschiktheidspercentage.