Terug naar overzicht
11 november 2024

Raad van State over VBAR

De Raad van State heeft zich uitgesproken over de Wet Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden en over het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers. Minister Van Hijum van Sociale Zaken & Werkgelegenheid zal het niet als een prettige verrassing ervaren.

Inschrijven voor onze gratis Digi-kwest nieuwsbrief.

Volgens de Raad van State zijn er fundamentele en brede problemen op de arbeidsmarkt. Er is bijzondere aandacht nodig voor de tweedeling in het beschermingsniveau tussen categorieën werkenden en voor de structurele personeelstekorten. De aanpak die de regering met de twee wetsvoorstellen voorstaat schiet tekort, omdat deze de arbeidsmarkt niet fundamenteel hervormt. Zo wordt het vaste contract niet aangepast en ontbreken samenhangende hervormingen op aanverwante terreinen als de sociale zekerheid en de fiscaliteit.

Wat wel wordt aangepast kan ook niet op applaus rekenen. Het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers bevat maatregelen om werknemers met flexibele arbeidscontracten meer werk- en inkomenszekerheid te bieden en meer roosterzekerheid. De maatregelen in dit wetsvoorstel zijn vooral gericht op het duidelijker afbakenen van al bestaande mogelijkheden en praktijken rond flexibele arbeid. De maatregelen zullen daarom volgens de Afdeling advisering naar verwachting slechts beperkte effecten hebben. De Raad vraagt zich af of het verbieden van oproepcontracten in de praktijk wel zin heeft, aangezien er geen sluitend toezicht mogelijk is op het gebruik van oproepovereenkomsten.

Het wetsvoorstel VBAR regelt dat de wettelijke definitie van de arbeidsovereenkomst wordt aangepast om het onderscheid te verduidelijken tussen het werken als werknemer en als zelfstandige. Ook introduceert dit wetsvoorstel een zogenoemd civielrechtelijk rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst. Dit rechtsvermoeden houdt in dat bij een uurtarief van € 33 of minder wordt vermoed dat iemand werkt op basis van een arbeidsovereenkomst. Volgens de Raad  is het de vraag in hoeverre het voorgestelde toetsingskader voor werken ‘in dienst van’ de beoordeling van arbeidsrelaties in de praktijk echt zal vereenvoudigen. Ook van het nieuwe ‘rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst’ kan niet meer dan een beperkte betekenis in de praktijk worden verwacht. Tot slot wijst de Afdeling advisering in haar advies erop dat wanneer bestaande arbeidsrelaties alsnog als arbeidsovereenkomst worden gekwalificeerd, dit ingrijpende gevolgen kan hebben vanwege de verschuldigdheid van pensioenpremies over voorafgaande perioden. Uit de toelichting bij het wetsvoorstel blijkt niet op welke manieren deze risico’s kunnen worden beheerst. Het advies aan de regering is om hier meer aandacht aan te besteden.

De Raad geeft kort gezegd aan dat de regering de problemen goed heeft gesignaleerd, maar dat er voor oplossingen veel meer nodig zal zijn dan wat er nu wordt voorgesteld.