Vorig jaar werd tegen de zomer het Wetsvoorstel basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen gepresenteerd. Ruim vijf jaar nadat Den Haag afsprak dat er een verplichte AOV moest komen. Die lange tijd tussen aankondiging en wetsvoorstel lag onder andere aan de complexiteit van de wensen rond de AOV. Vorig jaar dacht SZ&W eindelijk een mooi Wetsvoorstel te hebben, maar nu blijkt dat de verzekering toch weer anders moet.
Minder AOV voor minder zelfstandigen

Inschrijven voor onze gratis Digi-kwest nieuwsbrief.
Het wetsvoorstel voor een basisarbeidsongeschiktheidsverzekering werd vorig jaar via een internetconsultatie aan het publiek voorgesteld met de volgende kenmerken:
- Alle IB-ondernemers zijn verplicht verzekerd
- Premie 6,5% van verzekerd bedrag van max. 142,86% van het WML
- Wachttijd van een jaar
- Arbeidsongeschiktheid bestaat als door ziekte of gebrek niet het WML kan worden verdiend
- Uitkering op max. WML-niveau tot AOW-leeftijd
- Re-integratieverplichtingen met ondersteuning vanuit UWV
- Opt-out mogelijk met private aov met gelijkwaardige dekking en premiestelling
- Overgangsrecht voor bestaande aov-verzekerden en vrijwillig verzekerden
Afgelopen vrijdag is een aangepast wetsvoorstel richting de Raad van State gestuurd. De hierboven vermelde kenmerken zijn niet allemaal nog van toepassing in het aangepaste voorstel. De aanpassingen waren allereerst nodig omdat UWV en Belastingdienst daarop hebben aangedrongen. Wellicht zijn de wijzigingen ook doorgevoerd dankzij de ruim 2.250 publieke reacties die SZ&W ontving op de internetconsultatie van het Wetsvoorstel. In de meerderheid van die reacties wordt de aov omschreven als een onaangename verplichting waar geen behoefte aan is. Als redenen daarvoor worden aangevoerd dat er naast zzp-schap in loondienst wordt gewerkt en dus al verzekerd is, of dat men de periode tot AOW zelf kan overbruggen, of dat de aov niks anders is dan een extra belasting voor zzp’ers. Hoe dan ook er lijken nu wijzigingen te komen in doelgroep, wachttijd en premie.
In de volksmond wordt nogal eens gesproken van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers. Die doelgroep werd met het wetsvoorstel al beperkt tot IB-ondernemers vanwege afbakeningsproblemen. In het aangepaste voorstel wordt die doelgroep nog kleiner aangezien deeltijd-zzp’ers uitgesloten worden van dekking. Er lijkt dus naar de reacties op de internetconsultatie geluisterd te zijn. Er zijn in totaal rond de 600.000 deeltijd-zzp’ers en de IB-ondernemers onder hen die al voldoende via loondienst verzekerd zijn kunnen nu, net als de DGA’s opgelucht ademhalen. Voldoende verzekerd betekent dat de IB-ondernemer in loondienst in ieder geval het minimumloon verdiend. Dat roept nog wel enkele vragen op. Wordt er uitgegaan van het referentiemaandloon, of moet een eventuele WIA-uitkering die hoogte hebben? Wordt dit ieder (half)jaar getoetst? Bij wijziging van inkomen boven of onder de grens; heeft dit direct gevolgen voor de verzekeringsplicht?
Wie nog wel onder de doelgroep valt kan gebruik maken van de opt-outregeling. Deze opt-outregeling wordt ook aangepast. Om deze regeling uitvoerbaar te houden komt er een jaarlijks overstapmoment van publiek naar privaat aan het eind van het kalenderjaar. Bij de opt-out moet er sprake zijn van vergelijkbare dekking en premie en de wijziging van de wachttijd en daarmee samenhangend de premie zal dus ook een rol spelen (zie hieronder).
Een derde wijziging die wordt gemeld is de lengte van de wachttijd. In wetsvoorstel BAZ is gekozen voor een wachttijd van 52 weken, mede op advies van de Stichting van de arbeid (Star). Eigenlijk wilde de Star een keuzemogelijkheid naast deze standaardwachttijd, maar dat was uitvoeringstechnisch niet haalbaar en herbergde bovendien het gevaar van risicoselectie in zich. Een wachttijd van 52 weken geeft volgens SZ&W een goede balans tussen enerzijds de eigen verantwoordelijkheid van de zelfstandige, om de eerste periode van ziekte zelf te overbruggen – bijvoorbeeld met een eigen financiële buffer of via een schenkkring, en anderzijds het bieden van inkomensbescherming bij langdurige ziekte en daaropvolgende arbeidsongeschiktheid. Die onderbouwing lijkt nu te worden losgelaten. De wachttijd wordt nu verlengd naar twee jaar. Het verlengen van de wachttijd heeft twee voordelen. Het UWV, dat zoals u weet niet om werk verlegen zit, heeft zo minder uitvoeringsdruk. Daarnaast betekent een langere wachttijd dat de premie voor de verzekering omlaag kan. In het wetsvoorstel werd, rekening houdend met een rentehobbel, uitgegaan van 6,5%. Met een wachttijd van twee jaar zou dit vastgesteld kunnen worden op 5,4%. Bij een maximale premie zou dat ruim drie tientjes in de maand schelen, waarmee de bijdrage volgens minister Paul nu op maximaal € 171 per maand uitkomt.
Het Verbond van Verzekeraars vindt dat er een goede balans tussen inkomensbescherming en maatwerk is gevonden met het aangepaste wetsvoorstel. De Vereniging Zelfstandigen Nederland (VZN) is gematigd positief over de gelekte wijzigingen. Het liefst ziet de vereniging een vrijwillige in plaats van een verplichte publieke regeling. Dat de wachttijd wordt verlengd, de premie wordt verlaagd en de opt-outregeling in stand blijft is een meevaller.
Over meevallers gesproken; die verplichte aov heeft voor Nederland de nodige financiële consequenties. De verzekering is onderdeel van het Nederlandse plan om onze economie te herstellen en te hervormen. Daar is Europese subsidie mee gemoeid vanuit het Europese Herstel- en Veerkrachtfonds dat tijdens de Covid-pandemie in het leven is geroepen. De Europese Unie financiert het gehele Herstel- en Veerkrachtplan van Nederland met in totaal 5,4 miljard euro. Bijna de helft daarvan is inmiddels toegezegd door Europa en het volledige bedrag is door Den Haag in de Nederlandse begroting verwerkt. Invoering van de aov is dus noodzakelijk om geen gat in die begroting te krijgen. Met de nu gelekte plannen over verdere beperking van de doelgroep en de dekking van de aov, lijkt Europese subsidie een steeds belangrijker doel van de aov te worden.


