Terug naar overzicht
09 november 2020

Is een Arbeidsovereenkomst wel de bedoeling?

Een arbeidsovereenkomst is volgens het Burgerlijk Wetboek de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Dat blijkt in de praktijk nogal eens een lastig uit te leggen definitie te zijn. Vele rechters hebben zich over situaties mogen buigen waarbij onduidelijk was of er sprake was van een arbeidsovereenkomst. Afgelopen week was de Hoge Raad aan de beurt.

Inschrijven voor onze gratis Digi-kwest nieuwsbrief.

Nederland kent veel zelfstandigen in de beroepsbevolking. Dat is natuurlijk prima, maar wat daarbij opvalt is dat veel van hen maar één opdrachtgever hebben. De vraag is dan of er eigenlijk niet sprake is van een arbeidsovereenkomst. Voor de opdrachtgever en de opdrachtnemer kan het een keuze zijn om geen arbeidsovereenkomst te willen. Voor de opdrachtgever scheelt dat erg veel kosten, zoals premies voor werknemersverzekeringen, zorgverzekering en pensioen. Als de opdrachtnemer ziek wordt dan is er bovendien geen loondoorbetalingsverplichting, geen re-integratieplicht en dus geen mogelijke loonsanctie. Voor de opdrachtnemer kan het financieel aantrekkelijk zijn om geen arbeidsovereenkomst aan te gaan omdat hij als zelfstandige gebruik kan maken van fiscale regelingen als de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling. Het komt daarom voor dat er door de ene partij gedurende zekere tijd arbeid wordt verricht en er door de andere partij loon wordt betaald, maar dat zij niet de bedoeling hebben om daar een arbeidsovereenkomst in te zien. Daar steekt de Hoge Raad nu een stokje voor.

De Hoge Raad heeft ruim twintig jaar geleden al eens uitvoerig bij de arbeidsovereenkomst stil gestaan[1]. In die uitspraak werd onder andere van belang geacht wat de bedoeling van de partijen was. Dus bij de beoordeling of een overeenkomst kwalificeert als een arbeidsovereenkomst moet ook gekeken worden of de partijen de bedoeling hebben om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Dat onderdeel van de uitspraak van de Hoge Raad is een eigen leven gaan leiden; partijen eigenden zich enige speelruimte toe om zelf te bepalen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad heeft dit nu zelf recht gezet.

In cassatie heeft de Raad uitspraak gedaan in een zaak die een uitkeringsgerechtigde tegen de gemeente heeft aangespannen. De uitkeringsgerechtigde had werkzaamheden verricht en was van mening dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst. De gemeente vond van niet, onder andere omdat partijen niet de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. De Hoge Raad merkt daarover het volgende op:

Art. 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.

Een duidelijke uitspraak. Minder duidelijk is hoeveel zelfstandigen zich nog onder de beroepsbevolking bevinden.

 

[1] HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495 (Groen/Schoevers).