Terug naar overzicht
14 september 2021

Aandachtspunten tweede spoor-re-integratie

De verplichtingen die werkgevers hebben bij ziek personeel zijn in Nederland bijzonder uitgebreid in vergelijking met andere landen. Vooral voor kleine werkgevers kan dit als te zwaar worden ervaren. Inmiddels zijn een aantal maatregelen in het leven geroepen om de werkgevers te ondersteunen. Denk daarbij aan de MKB-verzuim-ontzorg-verzekering en de geplande wijziging in de toetsing van het re-integratieverslag. Een door werkgevers ervaren knelpunt in het re-integratieproces is de verplichting om passend werk bij een andere werkgever te zoeken. Om meer houvast te bieden bij dergelijke tweede spoor re-integratietrajecten is er een onderzoek uitgevoerd door het UWV. Daaruit komen enkele verrassende conclusies en nuttige aandachtspunten.

Inschrijven voor onze gratis Digi-kwest nieuwsbrief.

Het dossieronderzoek van het UWV dient als voorbereiding voor een vanuit de overheid gesubsidieerd programma, om innovatieve aanpakken van re-integratie in het tweede spoor mogelijk te maken. Voor het onderzoek zijn honderd WIA-dossiers bestudeerd, waarbij tijdens de loondoorbetalingsperiode re-integratieactiviteiten in het tweede spoor zijn ontwikkeld.

Bij bijna de helft (48%) van de werknemers die een WIA-uitkering aanvroeg, werd in de loondoorbetalingsperiode een tweede spoortraject gestart. Zo’n traject wordt nagenoeg altijd voorafgegaan aan een arbeidsdeskundig onderzoek, waarbij wordt geadviseerd om re-integratie bij een andere werkgever te proberen. In 61 procent van de gevallen gebeurt dit parallel aan de re-integratie bij de eigen werkgever. Dit gebeurt vaker bij grotere werkgevers aangezien deze meer mogelijkheden tot re-integratie hebben binnen de eigen organisatie.

Wat opvalt, is dat er veel diversiteit is in re-integratiebureaus. Bij de 100 dossiers die UWV heeft onderzocht, zijn maar liefst 63 verschillende partijen betrokken. Het opschudmoment blijkt in de praktijk nadrukkelijk het moment om na te gaan denken over tweede spoor-re-integratie. Slechts 16 procent van de tweede spoortrajecten start al in het eerste ziektejaar. Iets meer dan de helft start binnen drie maanden na aanvang van het tweede ziektejaar. Nog eens 15 procent start na 16 t/m 18 maanden en 12 procent in de resterende periode van de wachttijd. Tot slot start 5 procent van de tweede spoortrajecten pas na 2 jaar ziekte. In die gevallen was sprake van vrijwillige, of door UWV opgelegde verlenging van de loondoorbetaling. Een andere bijzonderheid is dat er vaak sprake is van een te gunstige inschatting van de gezondheidsontwikkeling. Bij maar liefst een derde van de trajecten is sprake van onvoorziene ‘tegenslag’ in de vorm van tijdelijke stagnatie, uitval of gezondheidsverslechtering. Onverwachte verbetering is helaas minder frequent en komt in 9 procent van de gevallen voor.

Bijna de helft van de werknemers waarbij een tweede spoortraject is ingezet blijkt bij de WIA-beoordeling volledig arbeidsongeschikt te zijn. Als er sprake is van een gedeeltelijke WGA-uitkering of een 35-min-uitslag, dan blijkt in 68 procent van de gevallen een tweede spoortraject gebruikt te zijn.

Belangrijk is natuurlijk om te beoordelen hoe succesvol het middel re-integratie bij een andere werkgever is. Dat valt niet echt mee. Van de 100 werknemers die een tweede spoortraject startten, hebben er bij de WIA-claimbeoordeling 7 een nieuwe werkgever, bij de meesten betreft het op dat moment nog een detachering. Waarschijnlijk wordt vanwege de mogelijke no-riskpolis nog even gewacht met het aangaan van een dienstverband tot de WIA-claimbeoordeling is afgerond. Het meest succesvol is re-integratie bij de eigen werkgever en dat geldt paradoxaal genoeg ook voor tweede spoortrajecten. Bij 26 mensen die een traject volgden, is er na afloop van de loondoorbetalingsperiode passend werk bij de oude werkgever gerealiseerd. Al deze mensen doorliepen het eerste en tweede spoor parallel. Bij de resterende 67 personen is volgens de arbeidsdeskundige van UWV per einde wachttijd geen passend werk gerealiseerd.

Wat bepaalt nu het succes van tweede spoor-re-integratie? Uitgaande van dit onderzoek zou je kunnen zeggen de leeftijd van de werknemer, de arbeidsongeschiktheidsoorzaak en het opleidingsniveau. In de onderzochte dossiers heeft één persoon een psychische diagnose en de overigen een lichamelijke. Bij alle trajecten heeft ongeveer eenderde van de mensen een psychische aandoening, de rest een lichamelijke aandoening. Van de mensen die een nieuwe werkgever hebben gevonden, zijn er vijf lager opgeleid en twee middelbaar. De hoger opgeleiden hebben bij de claimbeoordeling het vaakst al passend werk bij de oude werkgever. Voor succesvolle tweede spoortrajecten zouden dus vooral jongere werknemers met een lichamelijke diagnose, zonder hoog opleidingsniveau in aanmerking komen.

Op basis van het onderzoek zijn een aantal aandachtspunten voor werkgevers geformuleerd. Allereerst moet onder ogen worden gezien dat, ook als (parallel) een tweede spoortraject wordt ingezet, de kans op re-integratie bij de eigen werkgever de beste kansen biedt. Het is van belang om zo snel mogelijk te herkennen voor wie die kansen er niet meer zijn en waarbij er wel mogelijkheden bestaan, of tijdig kunnen komen voor re-integratie elders. Als de gezondheidssituatie niet stabiel is, dan blijkt het vaker minder, dan beter te gaan in het verloop van het re-integratieproces. Het is dan (extra) moeilijk om re-integratie bij een andere werkgever tot een succes te maken. Voor het deel van de werknemers die zeer slechte kansen op de arbeidsmarkt heeft vanwege de hoge leeftijd of vanwege (blijvende) functionele beperkingen, is het zinvol om na te gaan welke inzet daadwerkelijk iets kan toevoegen aan de re-integratiekans. Als laatste wordt meegegeven dat de helft van de werknemers die een tweede spoortraject volgt, bij de WIA-beoordeling volledig arbeidsongeschikt blijkt te zijn. Het is dan de vraag of tijdens de loondoorbetalingsperiode niet vastgesteld had kunnen worden of een tweede spoortraject al enig succes zou kunnen hebben, of dat het daar eigenlijk nog te vroeg voor was.